Exameneisen CWO Kielboot 1

De exameneisen CWO Kielboot 1 bestaan uit theorie- en praktijkeisen:

Theorie

Schiemanswerk

De volgende knopen en steken moet je kennen en kunnen leggen:

Verder moet je een lijn kunnen beleggen op een klamp, nagel of kikker.

Tenslotte moet je een lijn kunnen opschieten.

Onderdelen schip en tuig

Van de eigen boot van minstens 15 onderdelen de juiste benaming kunnen geven zowel in de praktijk als van tekening.

Krachten op het schip en hun gevolgen

  • Kunnen aangeven wat de effecten zijn van de fok en het grootzeil op het sturen van het schip
  • Kunnen aangeven wat er gebeurt bij een verkeerde zeilstand

Praktijk

Zeilklaar maken:

  • Huikje verwijderen
  • Kraanlijn doorzetten en mik of schaar verwijderen (indien van toepassing)
  • Fok aanslaan
  • Fokkeschoten inscheren
  • Vallen aanslaan
  • Inventaris controleren

Klaar maken voor de nacht:

  • Vallen losmaken en in het want of langs de mast (rammelvrij) wegwerken
  • Fok in fokkezak doen
  • Grootzeil opdoeken en huikje aanbrengen
  • Giek en gaffel in de mik of schaar leggen
  • Kraanlijn loszetten (indien van toepassing)
  • Inventaris opruimen

Verhalen van het schip

Het schip verplaatsen zonder gebruik te maken van een motor. Alle vormen van spierkracht zijn toegestaan met dien verstande dat het verhalen geen gevaar mag opleveren voor bemanning, materiaal of andere scheepvaart.

Op het schip zelf dient zoveel mogelijk vanuit de kuip gewerkt te worden.

Stilliggend hijsen en strijken van de zeilen

Met de kop (nagenoeg) in de wind gaan liggen. Zo nodig verhalen. Ervoor zorg laten dragen dat het schip niet tegen de wal komt. Bemanning voorin of aan de kant van de kraanlijn plaats laten nemen.

Grootzeil hijsen:

  • Grootschoot los
  • Zeilbandjes los
  • Zo nodig zeil opvangen
  • Gaffel hijsen tot ongeveer 45 graden
  • Met beide vallen het zeil hijsen
  • Piekeval tijdelijk vast zetten of aan ander bemanningslid geven
  • Klauwval strietsen aanhalen en vastzetten
  • Piek stellen zodat een plooi van nok naar hals resteert en vastzetten
  • Kraanlijn zodanig los dat het zeil er geen hinder van ondervindt
  • Vallen opschieten

Fok hijsen:

  • Val losmaken
  • Zo nodig naar de kuip gaan
  • Schoothoek aan schoot lostrekken en fok hijsen
  • Val strietsen en vastzetten
  • Val opschieten

Stand en bedienen van de zeilen

Zowel bij het varen van een rechte koers als bij het maken van bochten dient zoveel mogelijk de juiste zeilstand te worden gevoerd.

De zeilen dienen zoveel mogelijk gevierd te zijn zonder dat het voorlijk daarbij kilt.

Bij het oploeven is het killen van de fok en bij afvallen is het killen van het grootzeil in bescheide mate noodzakelijk.

De zeilen moeten het sturen van de boot ondersteunen.

Sturen, roer-, en schootbediening

Het schip met behulp van het roer en de zeilen een rechte koers en bochten kunnen laten varen, zodanig dat een aangewezen punt zonder onnodige omwegen wordt aangezeild.

Overstag gaan

Van hoog aan de wind over de ene boeg naar hoog aan de wind over de andere boeg. Als er niet hoog aan de wind wordt gevaren, kan een opdraaiende beweging worden gemaakt waarbij vloeiend wordt overgegaan in de overstagmanoeuvre.

Commando’s:

  • “Klaar om te wenden”: waarschuwingscommando. Indien nodig ook te gebruiken in sloten en kanalen. Bemanning maakt zich gereed.
  • “Ree”: start van de manoeuvre. Fokkenschoot 10 tot 15 cm vieren (= fok killend bij). Grootschoot zo nodig en zo mogelijk enige decimeters aantrekken.
  • “Fok bak”: alleen als het nodig is. Als de boot nagenoeg in de wind ligt, de fokkenschoot aan de oude loefzijde weer aantrekken.
  • “Fok over”: als de boot net door wind heen is. ‘Oude’ fokkenschoot opvieren en de ‘nieuwe’ fokkenschoot aantrekken totdat de schoothoek net niet meer klappert.
  • “Fok aan”: als de boot weer wat snelheid heeft gekregen. De bemanning zet de fok strak. Dit moet zonder ‘rukken’ gebeuren. In de draai moet de fokkenschoot zoveel aangetrokken worden dat de fok geen wind vangt maar dat het klapperen belemmerd wordt. Zo min mogelijk roer geven (alleen bij heel weinig wind of veel golfslag is meer roer geven noodzakelijk). Stuurman met het gezicht naar voren gaan verzitten.

Opkruisen in breed vaarwater

Goed hoog aan de wind varend en zo nodig overstag gaand een in de wind gelegen punt aanzeilen.

Gijpen

Aan zien komen wanneer er gegijpt moet worden. De stuurman attendeert de bemanning op de komende gijp. Het overkomen van het zeil dient pal voor de wind te gebeuren. Na de gijp zit de stuurman aan de hoge kant. Het schip moet een vloeiende koers blijven varen. ‘nieuwe’ fokkeschoot wordt gepakt. Eventueel de fok opnieuw te loevert zetten. Direct voor en na de manoeuvre moet de zeilstand juist zijn. Met name het vieren van de schoot moet snel gebeuren.

Afvaren van hogerwal

Met de kop (nagenoeg) in de wind gaan liggen. Zo nodig verhalen. Iemand/iets ervoor zorg laten dragen dat het schip niet tegen de wal komt. Landvast(en) losmaken, opschieten en paraat opbergen.

Bemanning evenredig over bakboord en stuurboord verdelen. Stuurman aan de helmstok aan de toekomstige loefzijde. Schoten goed los. Goed uitkijken voor een veilige afvaart. Afzet van de wal naar de gewenste (grootste hoek schip/wal) richting (bij langswal ook vooruit) of recht achteruit.

Zonodig fok bak. Afduwer gaat aan de loefzijde van de fok naar de kuip.

Onder toezicht aankomen aan hogerwal

In principe aan de wind aankomen. Een stukje tegen de wind in ‘opschieten’ is toegestaan. De snelheid wordt geregeld met de zeilen. De instructeur kan aanwijzingen geven om de aanleg veilig te laten geschieden.

Afmeren op de eigen ligplaats

Het schip op de eigen ligplaats kunnen afmeren. Stootwillen zonodig gebruiken om beschadiging te voorkomen. De juiste knopen en steken moeten worden gebruikt.

De noodzaak van het reven onderkennen

Aan kunnen geven wanneer de noodzaak bestaat om te gaan reven. Dit aan kunnen geven aan de hand van: schip, zeilwater, windkracht en de geoefendheid van de bemanning. Het reven zelf hoeft niet gekend te worden.

Toepassen van de reglementen

De voorrangsregels voor het eigen vaargebied kunnen toepassen. Een uitwijkmanoeuvre dient tijdig te worden ingezet. De bemanning mag waarschuwen voor andere scheepvaart.